Het avontuur
Zo begon het avontuur, op 11 juli 1970:
Onderschrift:
Soo suete es minne in hare natuere,
Dat si alle andere cracht verwint.
(Hadewijch, 13 de eeuw)
Getrouwd, maar Mimi was nog niet afgestudeerd, iets wat in die tijd hoogst ongewoon was. Maar het laatste (4de) jaar succesvol afgerond, met een thesis over de rotsreliëfs in Taq-i-Bustan, nabij Kermanshah in Iran (rond het jaar 600).
De foto is van het internet, want er waren toen alleen maar foto’s op microfiche, daardoor kon Mimi haar studie maken. De reliëfs, onder andere van koning Khosroes II, zijn onder meer belangrijk, omdat ze een inzicht geven over de contacten tussen oost en west. (Enkele jaren later dacht Mimi aan een doctoraat over de voorstelling van dieren bij de Scythen, een volk eveneens op het snijpunt tussen oost en west. Maar alle archeologische sites lagen in de toenmalige Sovjet-Unie, en vrijwel alle publicaties waren in het Russisch. Dus eerst goed Russisch geleerd op de tolkenschool. En daarna het doctoraat vergeten – het is er nooit van gekomen.)
Mimi studeerde in Leuven, dus bleven we daar in de buurt wonen, in Kessel-Lo namelijk, vlakbij de abdij van Vliebergh.
***FOTO VAN MOLENVELDLAAN?
Ik had wel een job: als leraar Nederlands op de Provinciale Landbouwschool in Stabroek. (Dat is een heel verhaal apart.) Wat? In Stabroek? En jullie woonden in Kessel-Lo? Ja, inderdaad, zo ingewikkeld kun je het leven maken… Dus elke dag om 5.30 u op weg om te gaan lesgeven, ’s avonds thuis om 19 u. Geen probleem.
Maar niet alleen moest Mimi nog haar studie afmaken, ik moest nog legerdienst doen – was destijds nog verplicht. Zin had ik daar absoluut niet in: ik was een paar keer op bezoek geweest bij Paul, Mimi’s broer, toen die zijn dienst deed in de Dossin kazerne in Mechelen (toen nog een echte kazerne), en ik zag hoe je daar je dagen moest doorbrengen. En dan het idee om op de binnenkoer in het gelid te moeten staan of marcheren, zo een heel jaar van mijn kostbaar leven te verliezen? Geen denken aan! Maar er was een ontsnappingsmogelijkheid: burgerdienst. Dan wel twee keer zo lang, maar dan was het tenminste zinvol. Maar dan moesten we iets vinden. En gezien het onderwerp van Mimi’s thesis: waarom niet naar Iran? Ik heb 80 brieven geschreven, hoofdzakelijk naar Belgische bedrijven in Iran, maar ook naar ontwikkelingsorganisaties. Getypt met een klein Adler typemachientje – niet op een computer: het woord computer bestond nog niet eens! Corrigeren was niet mogelijk. Tippex moest nog uitgevonden worden. Fout getypt? Blad eruit en opnieuw beginnen.
Maar uiteindelijk hadden we toch resultaat: de ambassade van Algerije zocht leerkrachten! Dus de vrijstelling van legerdienst lag in het verschiet. (Ze zal ons in Algerije bereiken op 2 november 1971). Dus snel het contract getekend op de ambassade! Maar wat wisten wij van Algerije?? Euh … eigenlijk NIETS! We wisten dat het aan de overkant van de Middellandse Zee lag, dat het nogal groot was, dat in het zuiden de Sahara was, dat het een moslim land was, en dat vroeger aan Frankrijk had toebehoord, en dat men er nu dus ook nog Frans sprak. Frans? Moet ik dan in het Frans gaan lesgeven? Dat kan ik niet. Tja, het mag ook in het Arabisch…
Dus stelde ik Mimi (wier Frans tamelijk gevorderd was) voor om onderling een beetje Frans te oefenen. Ik herinner mij als de dag van gisteren dat we samen in ons tuintje aan het wieden waren en Mimi mij (indachtig mijn verzoek) mij iets in het Frans vroeg. Alle Frans dat ik in 9 jaar op school geleerd had (minstens 2 lesuren per week) gierde door mijn hoofd: alle Franse schrijvers die we gelezen hadden: Racine, Corneille, Moliere, maar ook Lamartine, Chateaubriand, Baudelaire, Rimbaud, zowat de halve Franse literatuur. En nadat de hersens tot stilstand waren gekomen, kon ik op Mimi’s vraag slechts één, alleen maar enkel één antwoord vinden: “Merci”. Met die kennis van het Frans zou ik dus binnenkort voor de klas staan. (Het was uiteindelijk geen probleem: na luttele tijd kwam al dat passieve Frans naar boven en kon ik een behoorlijk mondje mee praten – en die literatuur, die ging niet weg, zit nog steeds in mijn hoofd.)
De ambassade vroeg ons waar we wilden gestationeerd worden: in het noorden, midden of zuiden. Wij hadden geen flauw benul van het land, hadden zelfs geen kaart – er was gewoon géén informatie in die tijd. Wij redeneerden: noorden en zuiden zijn waarschijnlijk extreem, dus indachtig de Grieken (het midden!) kozen we voor het midden. Dát was dus de foute beslissing. (Zoals nog zal blijken, maar waar we verder niet bij stilstonden.)
Om toch een beetje informatie te vergaren, zijn we ook naar een afdeling van de witte paters gegaan. We werden te woord gestaan door een vriendelijke pater, die eigenlijk weinig over het land vertelde – misschien dacht hij dat we goed op de hoogte waren (!) – maar ons aanraadde om een autootje te kopen en daarmee naar Algerije te rijden, en die reis als een vakantie te beschouwen. Hij zal gedacht hebben: laat dat jonge koppeltje nog maar even genieten voor ze hun vuurdoop krijgen! Een andere goede raad die hij ons gaf, was om enkele metalen hutkoffers te kopen – ik geloof dat we ze meteen bij hem gekocht hebben. En die zullen nog van pas komen!
Maar een autootje dus. En toen kwam als een geschenk uit de hemel: omdat Mimi studeerde, was zijn een persoon ‘ten laste’ van mij, en kregen we – met terugwerkende kracht – haar studiebeurs van het hele jaar. Daarvan onmiddellijk ons witte R4-tje gekocht, en rijbewijs gehaald, en dan – om te oefenen in het rijden, samen met schoonbroer naar Parijs! Daar kregen we op de Boulevard Périphérique echt wel onze vuurdoop… ’s Nachts ook geoefend met ons tentje in het Bois de Boulogne. Dat zou je nu niet meer durven waarschijnlijk, maar ook toen was er ’s nachts al heel wat ‘interessante’ passage.
Het afscheid
Goed, de voorbereidingen waren rond, Mimi afgestudeerd (met onderscheiding!), ikzelf ontslag van mijn baan in Stabroek, we maakten ons klaar om te vertrekken. Wat namen we mee? Niet veel kleren – we gingen immers naar Afrika! (Dát zouden we nog berouwen!). Verder wat kleinigheden in onze 2 metalen hutkoffers, wat traveller’s cheques, de enige kaart van Algerije die we konden vinden, ons fototoestelletje, en natuurlijk ons tentje, een mousse om op te slapen en een deken, en kampeervuurtje op gas. Dat was het ongeveer. En dan het afscheid, ergens begin september. Zo zagen we eruit bij vertrek:
Het is moeilijk om je tegenwoordig voor te stellen wat zo’n afscheid toen betekende. Vanaf nu geen enkele communicatie tot over enkele maanden, er is geen telefoon, geen smartphone, geen sms, geen whatsapp, wij vertrekken, en de thuisblijvers zullen hooguit over enkele maanden een brief van ons krijgen. Hoe de wereld intussen totaal veranderd is!
Maar dan nog even samenkomen met de families:
En zo maken we ons klaar voor het onafwendbare vertrek. Het autootje is volgeladen, en we gaan van start.
We rollen naar het zuiden, en doen gemiddeld zo’n 800 km per dag. In Frankrijk stoppen we nergens, Spanje rijden we binnen via San Sebastian, en stoppen even in Burgos (de kathedraal), door de Sierra Guadarrama naar Madrid, en bezoeken even Toledo (de Taag, zoals we op de lagere school hebben geleerd, heet hier de Tajo, en klimmen boven op de kathedraal), verder naar het zuiden, slapen steeds op een camping in ons tentje.
Natuurlijk houden we halt in Granada en bezoeken er het Alhambra, kasteel/lusthof van de Arabische overheersers (tot het in 1492 in handen van de christelijke Spaanse koning heroverd zal worden) – wij zijn overdonderd door de schoonheid van dit alles.
Maar nu zijn we aan het uiteinde van Europa gekomen – nú de oversteek naar het onbekende, naar Afrika! We nemen de ferryboat van Algeciraz in Spanje naar Ceuta in Marokko.
Gibraltar ligt achter ons. Ook dat heeft de meester ons op school vertelt: de naam komt van “Djebel el Tarik”, de berg van Tarik. Dat woord ‘djebel’ zal nog een rol spelen in ons verhaal. Het is inderdaad echt een rots die uit de zee steekt.
En dan, ja, de boot legt aan in Ceuta, we zijn in Afrika. Een eerste, en diepe, shock voor Mimi. (Ook voor mij, maar toch vooral voor Mimi!) zij in luchtig mini-jurkje, ziet uitsluitend vrouwen zonder gezicht. Nee, niet gewoon een hoofddoek en ook geen sluier, maar een witte wollen mantel die zo over het hoofd getrokken is dat ze slechts door één oog kunnen zien! Hier begint de tweejarige diepgaande ervaring. Ja, avontuur was het, bijna de hele tijd. Maar vooral ook: de onderdompeling in een land en cultuur waar we niets van wisten, waarvan we de talen niet spraken, waar alles anders gedefinieerd werd, met een andere religie en andere regels voor de omgang tussen mannen en vrouwen, ouderen en kinderen. Het heeft ons zowel als individu alsook onze relatie fundamenteel bepaald voor de rest van ons leven. Individueel omdat je je dagelijks moest aanpassen aan dingen die je niet had voorzien, die je niet wilde, ***en soms ook amper kon. Daarbij was je op elkaar aangewezen, je had niemand anders dan elkaar. En we konden niet weg: we waren gevangenen van een totaal vreemde cultuur, waar we zelf voor gekozen hadden, maar waarvan we de consequenties niet hadden voorzien.
De vrouwen aan de wal zijn allemaal gehuld in witte gewaden, hoofd en gezicht helemaal bedekt, en ook één oog, dat ze bedekken door hun gewaad met hun handen ervoor te houden! Het enige wat je van een vrouw dus ziet, zijn haar handen en dat ene oog. Griezelig! Hier enkele foto’s van het internet, maar zó was het dus:
Maar we zijn in Afrika! De volgende ochtend al maken we kennis met de Middellandse Zee aan de ‘overkant’.
En voor het eerst van mijn leven zwem ik in de zee. En dat gaat vrij goed, ook omdat het rustig weer is, en het hogere zoutgehalte van de Middellandse Zee je meer naar boven drukt.
Maar nu dus verder in Marokko, grotendeels langs de kust, via wegen in een uitgestrekt landschap, een soort landschap dat we niet kennen – oud gebergte, kale rotsen, weinig begroeiing. Hier en daar een dorpje, een stadje, maar veelal nauwelijks bewoond, de begroeiing vaak doornig, waardoor de vrouwen – die uiteraard het harde werk op het veld doen – leren beenbeschermers dragen.
Onderweg een ‘bruiloftsstoet’: de bruid zit ergens in het rode ‘hekken’ in de 3de kameel. Het is wel duidelijk: onze voorstellingen van een huwelijk kunnen we nu wel rustig vergeten….
We stoppen in een stadje (ik weet de naam niet zeker meer, maar denk dat het Larache was) om etensvoorraden te kopen. We spreken Frans natuurlijk, en dat wordt overal aanvaard, maar de gebruiken zijn wel anders. We kopen komkommers, tomaten, olijven, perziken, …. En alles heeft zijn prijs, maar … aan het eind van de transactie worden alle inkopen samen in een plastic tasje gewogen en er één prijs bij gezegd, zonder onderscheid van de verschillende groenten…. Verbaasd rijden wij verder. Grotendeels de weg langs de kust naar het zuiden volgend – hoewel we naar het oosten moeten, maar we hebben nog heel veel tijd vóór het schooljaar begint, en we willen ondertussen zoveel mogelijk kennismaken met ons nieuwe continent…
We volgen de kustlijn zo’n 300 km tot de hoofdstad Rabat, daar slaan we links af, richting Oosten, tot de oude stad Meknes, waar we voor het eerst een moskee bezoeken: schoenen uit, alles is er heel ‘proper’. Verder heeft de stad weinig karakter, dus we rijden verder het binnenland in, zo’n 150 km, tot de befaamde stad Fez. Daar houden we even halt, want er is heel wat te beleven. Eigenlijk was dit onze eerste confrontatie met de Marokkaanse cultuur. Fez is een overweldigende stad. Een jonge gids loodst ons erdoor, maar de indrukken die de stad nalaten zijn onvergetelijk. Alsook de omgang tussen de mensen. We wandelen door de oude kasbah, en belanden in een tapijten-winkel: Kom binnen, wat willen jullie drinken? Meteen krijgen we elk een glaasje munt-thee aangeboden. En we worden onderhouden door een oudere man: waar we vandaan komen, waarvoor we in Fez zijn, of we al eerder hier waren, allemaal heel ontspannend. Een ontmoeting alsof je hier meer dan welkom bent, alsof je in de buurt woont. Alain Mahjoub beschrijft die ervaring ook heel mooi in zijn boek Jij bent, dus ik ben (Standaard uitgeverij – EN in zijn lezingen!) Geen druk, geen haast, gewoon, samen zitten. Wij kijken natuurlijk rond tussen de duizenden tapijten en tapijtjes die hier hangen. Ik weet niet hoe we het besloten hebben, want we hadden echt niet veel geld, en we wisten ook hoegenaamd niet hoe de toekomst er voor ons zou uit zien, en toch – en toch – lieten we ons verleiden om een tapijtje te kopen. Waarschijnlijk door Berber vrouwen gemaakt. Niet duur, maar ook niet goedkoop: de gewoonlijke marktprijs. Hier is het:
Vanaf die dag hebben we er elke nacht op geslapen in ons tentje. Ik besef nu pas dat we voordien geslapen hebben op een goedkope mousse. Maar sinds die dag in Fez en de honderden nachten erna in ons tentje, heeft dit tapijtje ons een gevoel van thuis-zijn gegeven. En het is nog NIKS versleten, het dient nog steeds, en we kunnen het zó inpakken om weer op te slapen. Maar in een tentje overnachten doen we sinds enkele jaren niet meer.
En natuurlijk niet te vergeten: de intimiteit die op dit tapijtje plaats had! Kun je je indenken: honderden kilometers ver verwijderd van elke stad of dorp, midden in de woestijn, wij tweeën op ons matje in ons tentje….
Maar onze kooplust was nog niet ten einde: was het omdat we voor het eerst zelf een stukje luxe konden aanschaffen. Een groot magazijn met koperwerk verwelkomde ons … alweer met thee en aandacht. Het was alsof we een zee van tijd hadden, en zodoende kochten we een mooie koperen tafelblad met onderstel:
Hand gemaakt – en ook dat doet nog steeds dienst in huis. Maar dan komt het. Een van de mannen in het magazijn wenkt ons en brengt met zijn teen een wieltje in beweging dmv een riem, waarmee hij een stukje hout tot een klein kunstwerkje maakte, in een tijdstip van enkele minuten. Cadeau!
Cadeautje – omdat we iets gekocht hadden bij hen. Het is een niemendalletje, betekent niets, is niets waard. En toch: we koesteren het nog steeds als dierbare herinnering aan die middag in Fez. Waar ervaar je zoiets bij ons in het Westen??
En dan het straatbeeld: een beetje anders dan je in een Antwerpse straat gewend bent:
Of een jongetje met gekneed deeg op zijn hoofd, onderweg naar de bakker, om het daar te laten bakken!
En moeders met babies op de rug:
Onze gids loodst ons mee naar een ‘Koran-schooltje’: niet meteen wat je bij ons denkt aan een schooltje, maar hier wordt ook alleen de Koran uit het hoofd geleerd, niets anders. Het was voor een leraar als ik een behoorlijke confrontatie – onze gids vond het héél gewoon en normaal….
Maar het indrukwekkendste van Fez zijn toch wel de leer-looierijen. In Fez wordt mee van het fijnste leder ter wereld gemaakt – uiteraard van dierenhuiden, die geplet worden in … urine van dieren…. En de arbeiders trappen die huiden in de urine, urenlang. Links of de foto de restanten van de dieren, achterin de kuipen met huiden + urine. Helaas kun je de geur bij de foto’s niet ruiken, maar een beetje fantasie laat wel toe om je er een voorstelling van de maken. Misselijk was het gevoel, al moet ik zeggen dat je er na een uur of zo wel aan gewend raakte….
Ik weet niet hoe de stad Fez er tegenwoordig uit ziet, en of er nog steeds huiden in urine ‘getrapt’ worden, maar in 1971 was dit voor deze twee jonge mensen een ‘crash’: zoiets hadden we ons op geen enkele wijze kunnen voorstellen. Gelukkig hadden we ’s avonds en ’s nachts nu een mooi en zacht tapijtje om op te slapen en erbij in te dromen. Het contrast met de wereld waar wij uit kwamen, kon moeilijk groter zijn: dit fotootje van Mimi in Fez , met haar elegante mini-rokje – toen DE mode! – naast het gewone straatbeeld maakt het verschil tussen de beide werelden wel heel duidelijk:
Of hier, aan de water-bron:
Maar!! We moeten naar Algerije! Vanuit Fez rijden we dwars door het binnenland van Marokko, richting noordoosten. (Mimi en ik zijn beiden bij de scouts/gidsen geweest, dus we kunnen ons gelukkig oriënteren….) – en belanden uiteindelijk in Oujda, EINDELIJK in Algerije.